Dit leefgebied bestaat uit ongeveer 70-75 procent waterriet en 25-30 procent plassen. De plassen bestaan uit helder water van goede kwaliteit met een aantal ondergedoken en drijvende waterplanten, veel voedsel, een natuurlijk waterpeilverloop met voldoende stromingsdynamiek en een voldoende hoog waterpeil. Bij voorkeur is het waterriet van een variabele leeftijdsstructuur.
Soorten van dit leefgebied
Evaluatie en trends
Naast de schorren wordt voor de doelsoorten van deze categorie vooral gekeken naar de Rietvelden te Kallo, Haasop, Steenlandpolder en momenteel ook nog de Verrebroekse Plassen. Wat de zangvogels betreft kunnen positieve evoluties opgetekend worden. De meest voorkomende soort, Kleine Karekiet, haalt aantallen zoals nooit tevoren. De aantallen van onder andere Blauwborst, Baardman, Rietzanger en Rietgors geven jaar na jaar behoorlijk standvastige populaties weer. Een nieuwkomer zoals de Cetti’s Zanger veroverde in een mum van tijd alle gebieden. Ook de Waterral houdt goed stand in de grootste rietgebieden, zowel binnen- als buitendijks. De meer kritische soorten die een groter leefgebied en hoge eisen stellen aan prooidensiteiten, verging het minder goed. De voornaamste daarvan is de Bruine Kiekendief, die zijn populatie in het Linkerscheldeoevergebied zag zakken van enkele tientallen tot minder dan een handvol territoria. Er zijn wel nog steevast 4 à 5 territoria op de rechterscheldeoever van vogels die de polders en natuurgebieden te Doel en omgeving als foerageergebied gebruiken.
Beheer en aanbevelingen
Inrichtingsbeheer
Er is nood aan meer grote rietgebieden met waterriet. Het ontwikkelen van nieuwe, natte rietzones is niet evident en gaat traag. Het is aangewezen om een raster te plaatsen rond jong aangeplant riet tegen ganzen. Verder is het belangrijk om:
- een voldoende hoog waterpeil in te stellen om de concurrentie met ruigtesoorten en wilgen uit te schakelen
- een natuurlijk peilverloop in te stellen met een lager zomerpeil en een hoog winterpeil
- slechte standplaatscondities als gevolg van strooiselophoging (met zuurstofloze omstandigheden en voor riet toxische stoffen tot gevolg) te vermijden. Dat kan bijvoorbeeld door voldoende stromingsdynamiek, een natuurlijk peilverloop met bij droge zomers stukken rietoevers die droogvallen, het afplaggen van de organische toplaag of een wintermaaibeurt.
Omvormingsbeheer
In het Rietveld Kallo, Haasop, en in mindere mate Zoetwaterkreek en Drijdijck zoeken we naar effectieve manieren om riet duurzaam uit te breiden. Verschillende types rietomrasteringen tegen vraat door ganzen en andere watervogels worden uitgetest. Een tweede uitdaging is het vermijden of verwijderen van wilgenopslag langs de oevers. De successie richting houtige gewassen verhindert de ontwikkeling van kwaliteitsvol rietgebied. Een goed waterstandsbeheer en ingrepen om successie terug te dringen zijn nodig. Het herstel van de openheid van het landschap was een must én een uitdaging. Dit verbetert de broedgeschiktheid van het gebied, doet het predatiegevaar afnemen en vergroot de potentie van deze gebieden als hoogwaardig foerageergebied voor bruine kiekendief. Ook de waterkwaliteit is een aandachtspunt. Vertroebeling moet worden tegengegaan of omgedraaid. Om tegemoet te komen aan de vereisten van de verschillende rietvogels en om de gebieden robuust te maken tegen schommelingen in waterpeil, predatieveiligheid, weer en klimaat … is het nodig in te zetten op diversiteit in het omvormingsbeheer: plaggen, periodiek maaien van riet, maaiveldverlaging …
Eindbeheer
Het behoud van de openheid van het landschap rond het water vraagt om een doordacht en volgehouden maai- en begrazingsbeheer. In het water zelf moet een actief ecologisch visstandsbeheer gevoerd worden, gericht op de mineralisatie van de sliblaag en het voorkomen van de dominantie van te grote vissen. Voor viseters wordt regelmatig best jonge vis uitgezet. Voor het Groot Rietveld en het Rietveld Kallo overwegen we een systeem waarbij compartimenten afwisselend afgewaterd worden. Het droogzetten van de plas zorgt voor de mineralisatie van de bodem en een betere waterkwaliteit. Het afvangen van karperachtigen leidt doorgaans tot een waterplantexplosie. Op die manier krijg je een juiste visopbouw voor reigerachtigen: soorten als de roerdomp hebben nood aan kleine vissen. Sommige jaren is het erg moeilijk om in de winter een hoog waterpeil te bereiken. Waar mogelijk kan extra water van een voldoende kwaliteit in het gebied gelaten worden. Ook het vosvrij maken van (water)rietvelden is een noodzakelijke stap om deze gebieden weer geschikt te maken als broedgebied voor de bruine kiekendief of reigerachtigen. Zonder vossenrasters is broeden in deze gebieden uitgesloten.
Overig beheer
Motorcrossers verjagen niet enkel vogels die gehecht zijn aan rustige broedgebieden met veel riet en water. Nesten van vogels die op de grond broeden, de rugstreeppadvoortplantingspoelen … dreigen door de motorcrossers te worden kapotgereden. Motorcrossers vormen al een hele tijd een probleem in verschillende natuurgebieden in de Waaslandhaven. Ook helikopters en luchtballonnen zorgen af en toe voor verstoring. Sensibiliserend optreden en verbodsborden plaatsen voor gemotoriseerd verkeer, weren een deel van deze ongewenste bezoekers. Met beheerplannen en de toegankelijkheidsreglementen kunnen we ook verbaliserend optreden. Dat moet het ontradende effect vergroten.
Aanbevelingen
Voor een aantal kritische soorten, zoals de roerdomp, woudaap en bruine kiekendief, blijft een betekenisvolle toename van grote arealen waterriet onontbeerlijk. Die rietgebieden moeten elektrisch uitgerasterd worden tegen vossen. We moeten blijven zoeken naar manieren om een hoog winterwaterpeil te realiseren in de verschillende gebieden (Groot Rietveld, Haasop), zeker in het licht van de mogelijke toenemende droogteperiodes in de zomer. Het inbrengen van ‘extern water’ is een mogelijke piste. Maar bijkomend hydrologisch onderzoek naar structurele oplossingen, zeker voor Haasop, is een must. We moeten inzetten op het volledig halen van de te compenseren oppervlakte in Zoetwaterkreek en Drijdijck. Een verbetering van de waterkwaliteit en de realisatie van een inrichtingsplan voor de Grote Geule, kan ook een bijdrage leveren. Een goede uitvoering van het soortbeschermingsprogramma voor de bruine kiekendief is essentieel.
Naast veilige broedplaatsen, waaraan gewerkt kan worden, is een voldoende groot foerageergebied per territoriaal mannetje nodig voor de Bruine Kiekendief. Daarbinnen moeten er hoge aantallen prooien zijn en die gebieden moeten bovendien bereikbaar zijn voor jagende vogels in de periode met jongen. Om dit te bereiken, zal buiten verstoringsafstanden van wegen, opgaande structuren en bebouwing een netwerk van meer biodiverse landbouwteelten en landschapselementen geïmplementeerd moeten worden. Op basis van het foerageergedrag van vogels met zenders blijkt dat deze veel onderlinge interacties mijden. Het is daarbij van belang deze implementaties voldoende uit te spreiden over de huidige open ruimte, zonder daarbij te veel te mikken op ruimtelijk geïsoleerde maatregelen. Waar de Bruine Kiekendief ook heel wat eisen stelt aan het landschap buiten de natuurgebieden, is de problematiek van Roerdomp en Woudaap meer gecentreerd binnen deze gebieden. Het Linkerscheldeoevergebied voldoet niet voor een leefbare (deel)populatie binnen de regio voor beide soorten. Waterstanden en -kwaliteit, een garantie voor prooi abundantie en veilige broedplaatsen, lijken hier de bottleneck. Op deze zaken wordt momenteel heel sterk ingezet zowel naar beheer als inrichting.